Inleiding van natuurgeneeskunde Geschiedenis van natuurgeneeskunde Filosofie van natuurgeneeskunde Diagnostiek van natuurgeneeskunde Therapie van natuurgeneeskunde
|
Hippocrates (460-359 v.Chr.) wordt gezien als de grondlegger van de leer der lichaamssappen (de humoraalgeneeskunde). Volgens deze leer hangt de gezondheid van de mens nauw samen met de toestand van de vier lichaamssappen (bloed, slijm, zwarte gal en gele gal). Harmonie en zuiverheid van de sappen waarborgen gezondheid. Disharmonie en een onjuiste samenstelling van de sappen leiden tot ziekte. De lichaamssappen, zo leert Hippocrates, worden steeds aangevuld door de voeding. De hoeveelheid en de aard van het voedsel beïnvloeden de sappen. Tegen deze achtergrond gebruikte Hippocrates zijn vasten- en dieettherapieën. Daarnaast reinigde hij het lichaam door zweten, purgeren, watertherapieën en aderlaten.
Het zijn niet alleen Priessnitz en Kneipp geweest die de huidige natuurgeneeskunde hebben gecreëerd; ook Rikli, Schroth, Bircher-Benner, Mayr en Ragnar Berg hebben in belangrijke mate bijgedragen aan deze geneesmethode. In Duitsland bestonden rond 1910 ongeveer 900 verenigingen voor natuurgeneeskunde met circa 180.000 leden. Er kwamen twee leerstoelen voor natuurgeneeskunde aan de medische faculteiten van Berlijn en Jena. In Nederland waren er rond 1900 een viertal artsen, Luchtmans, Eykman, De Niet en Hom, die de aandacht vestigden op de natuurgeneeskunde. De laatstgenoemde drie geneesheren hadden eigen klinieken, waar werd gewerkt volgens natuurgeneeskundige principes. In 1928 richtten de arts Y. Hettema, ir. Felix Ortt en drs. W.H.C. Tenhaeff (de latere hoogleraar Parapsychologie) de Nederlandse Vereniging voor Natuurgeneeswijze op. Zij gaven een periodiek uit onder de naam Uitkomst. Bekende natuurartsen uit die tijd waren onder andere Oldenboom, Van Veen, Huges en Nuysink. Na de Tweede Wereldoorlog hebben vooral de artsen R.A.B. Oosterhuis, H. van der Upwich en mevrouw T. Kaayk een belangrijke bijdrage geleverd aan de bekendheid van de natuurgeneeskunde. Kort na de oorlog bestonden er rond de Veluwe nog vier natuurgeneeskundige klinieken. In 1948 werd de Nederlandse Werkgroep van Praktizijns in de Natuurlijke Geneeskunst opgericht. Hierin zijn niet-artsen verenigd, die de natuurgeneeskunde toepassen. In 1975 werd de Artsenvereniging voor Biologische en Natuurlijke Geneeskunde, ABNG, opgericht.